door Leo van de Wetering | Mededirecteur
Laat ik het hier op de poëzie houden. Bloem, Nijhoff, Achterberg. Maar ook met Gerrit Kouwenaar, Jacques Hamelink en Jan Arends had ik al kennisgemaakt toen ik in de zomer van 1977 bij Donner begon. Kort daarvoor was ik samen met mijn eerste vriendin, tijdens ons eerste bezoek aan Poetry International, diep onder de indruk geweest van de poète maudit Jotie T’Hooft. In dat najaar zou hij op 21-jarige leeftijd in al zijn ‘junkieverdriet’ zelfmoord plegen.
Aan de Korte Lijnbaan, waar boekhandel Donner toen gevestigd was, gebeurde er in die beruchte pocketkelder iets dat mijn leven veranderde, zij het op poëtische schaal: ik ontdekte het oeuvre van Ida Gerhardt en in het kielzog daarvan de wereld van de Klassieke Oudheid. Haar werk, net opnieuw subliem uitgegeven door liefhebber Johan Polak, lag te verstoffen in het poëziekastje. Pas later zou de dichter de P.C. Hooftprijs krijgen en doorbreken bij het grote publiek. Ik nam de dichtbundels ter hand, las de fraaie titels ‘Het levend monogram’, ‘De ravenveer’, ‘Vijf vuurstenen’, bladerde en was om. Ida Gerhardt is, inmiddels in een weerbarstige verhouding, mijn grote liefde in de poëzie gebleven.