Aangrijpende oorlogsroman van bestsellerauteur Judith Visser, auteur van Zondagskind.
Het is mei 1940 en Rotterdam staat in brand. De half-Joodse Debra overleeft het verwoestende bombardement, maar ontdekt al snel dat het gevaar voor haar en haar familie alleen maar toeneemt. Wanneer anti-Joodse maatregelen elkaar in rap tempo opvolgen en dierbaren beginnen te verdwijnen, ziet ze nog maar één uitweg…
Niet ver bij Debra vandaan wordt ook de Rotterdamse Diergaarde getroffen door bommen. Te midden van alle chaos en ravage slaan verschillende dieren op de vlucht. Zo ook een jonge wolf. Wat volgt zijn twee opgejaagde zielen die elkaar vinden in het diepst van hun wanhoop. Kunnen zij samen overeind blijven?
Het meisje met de halve ster is een rijke en prachtig geschreven roman over onvoorwaardelijke vriendschap in een van de donkerste periodes van de geschiedenis.
'Wat een schitterend verhaal! Absoluut geen doorsnee oorlogsverhaal. Een boek om van te genieten en een heerlijke schrijfstijl.' Marianne van 't Hof, boekhandel Panningen
Boekpresentatie Donner, 13 oktober 2023
Judith Visser, Het meisje met de halve ster.
Toespraak Paul van de Laar *
Homo homini lupus, een bekend Latijns gezegde dat door de filosoof Thomas Hobbes tot maxime is uitgegroeid. Tijdens mijn litaratuurlessen Duits op de middelbare school werd het uitvoerig besproken. De in het naoorlogse Duitsland actieve schrijvers – die zelf vaak vervolgd werden vanwege hun joodse geloof, politieke kleur of seksuele geaardheid - gebruikten het vaak als Leitmotiv in hun romans, novellen of toneelstukken. Het werd een metafoor om de verschrikkingen van de nazitijd en de doorwerking ervan in de naoorlogse tijd in het publieke debat te voeren, lang voordat Ernst Nolte en Jürgen Habermas hun Historikerstreit startten. De mens gedraagt zich tegenover zijn medemens als een wolf. De wolf heeft de reputatie als bloeddorstige jager zijn prooi tot uitputting te brengen en te verschalken. Vrijwel niemand neemt het voor de wolf op; lees de recente aflevering in de Groene Amsterdammer over waar ons beeld van de wolf vandaan komt. “In fabels zijn wolven wreed en hebberig. In sprookjes zijn ze vooral wreed, niet zo listig als vossen, maar wel dreigend, gevaarlijk. Ze komen het huis in, zoals bij de drie biggetjes, en kruipen zelfs in grootmoeders bed. Bij Dante is de wolf hebzuchtig, Shakespeare noemt slechteriken”. In Het meisje met de halve ster is de wolf een redder, een held, een hoofdpersoon van het goede en niet het kwade. De uit de dierentuin ontsnapte jonge wolf raakte bedolven onder het puin en de joodse gepensioneerde veerarts ontfermde zich over de wolf en nam hem mee naar huis.
Zonder Chaver – een echte vriend – zou Debra de half-joodse Rotterdamse bibliothecaresse de oorlog niet hebben overleefd. Verscholen in het struikgewas in de duinstreek van Rockanje dook Debra onder en dankzij de dikke vacht van Chaver, zijn bovenmenselijke zintuigelijke gaven en hondstrouwheid overleefde ze. Deze vriendschap tussen mens en dier is natuurlijk fictief, maar zo houdt Judith Visser ons een spiegel voor. Een onverwachte vriendschap in een onmenselijke tijd, zoals de ondertitel van het boek luidt. Het is fictie maar misschien hebben we juist fictie nodig om echt te beseffen waar het in het leven over gaat. De werkelijkheid is telkens onvoorstelbaarder dan wat fictie vermag.
Ik neem fictie dus altijd serieus. Vroeger zei ik: ik ben stadshistoricus. En mijn studenten keken me dan aan: is dat boeiend. Maar nu zeg ik ze: mijn vak is science fiction of the urban past. Dat klinkt veelbelovender en op zijn Rotterdams vet. En stap verder zou nog zijn wanneer we als historici zelfs zover zouden willen gaan om ons af te vragen. Had het ook anders kunnen lopen? Daarvoor hebben we verbeeldingskracht nodig en die vind je vooral bij de romancier. De historicus – en ik reken me zelf ook daartoe – is een gemankeerd schrijver omdat hij niet het talent of de durf had om het verleden te verbeelden en de grenzen tussen het fictieve en het waarachtige op te zoeken. Dat is meer dan een verzonnen verhaaltje. “Als-dan-geschiedenis” daagt de historicus uit. “Dé geschiedenis bestaat niet, vindt de Zwitserse historicus Lucas Burkart. Hij pleit voor meer aandacht voor alternatieve scenario’s: dingen die hádden kunnen gebeuren in het verleden, zo citeert Caroline de Gruyter hem in de NRC van 15 augustus 2023. “Nee. Het verleden is niet één sappig verhaal maar een heleboel sappige verhalen. Het probleem is dat veel van die verhalen zijn ondergesneeuwd, omdat ze ‘verloren’ hebben, en gewoon niet verteld worden. Terwijl elk verhaal dat je onderbouwt en goed vertelt, ongelooflijke impact kan hebben. Het kan dingen zelfs min of meer ‘waar’ maken. Storytelling heeft me altijd gefascineerd. De ware geschiedenis bestaat niet, er zijn altijd raakvlakken met fictie.”
Het boek van Judith biedt de gelegenheid om het perspectief van de romancier te spiegelen aan dat van de historicus. De historicus kent de afloop van de geschiedenis en rijgt de feiten aaneen tot een kloppend verhaal. Maar juist omdat we weten wat er was gebeurd, is het niet eenvoudig om de verleiding te kunnen weerstaan: het had ook anders kunnen lopen. Stel dat burgemeester Oud zich tegen generaal Winkelman had verzet en gezegd: we houden de Duitsers toch niet tegen, laten we capituleren? Of als die capitulatieonderhandelingen niet zo chaotisch waren verlopen, wat als de bommenwerpers de rode lichtkogels hadden gezien en waren teruggekeerd, wat als… Dan was Rotterdam gespaard? Dat stelde Marcel Moring in zijn essay Het Lichaam en de ziel van mei 2013. Rotterdam was zijn onschuld kwijtgeraakt, maar niet alleen door het bombardement. Het ontzielde Rotterdam door de onmenselijke niets ontziende haat naar joden. Voor Möring was het ontzielde Rotterdam het grote verlies; en dat ging niet alleen om het erfgoed of de slachtoffers van het bombardement. Integendeel, hij toonde zich verbaasd over het feit dat we de slachtoffers van het bombardement van 14 mei veel meer aandacht geven dan de vernietiging van de joodse Rotterdammers. Hij noemt het zelfs een voetnoot in de geschiedenis. En voetnoten geven aanleiding tot overpeinzingen. Herdenking van het bombardement leeft in Rotterdam veel meer dan de vernietiging van joods Rotterdam; 6.000 slachtoffers. Joodse Rotterdammers zoals de familie van Debra, oer-Rotterdammers.
Om de waanzin van het antisemitisme te doorgronden hebben we misschien meer aan de roman dan aan de geschiedenis als databank van uitgezochte feiten. De feiten spreken voor zich, maar het onvoorstelbare van Rotterdamse joden die door hun stadgenoten in de steek werden gelaten is met terugwerkende kracht nauwelijks voor te stellen. De Rotterdamse joodse gemeenschap wilde ook voor de Tweede Wereldoorlog zo min mogelijk opvallen. De Rotterdamse joden waren zo goed geïntegreerd dat ze zich niet geroepen voelden om de joodse gedachte te verspreiden. Het is schrijnend te lezen dat zij die het best geïntegreerd waren in Duitsland en in Nederland en een veilige haven zochten ten prooi vielen aan de nazi’s die eerst de stad en toen het joodse leven definitief vernietigden. Stel dat we eerder in verzet waren gekomen? De Jodenvervolging wakkerde het verzet tegen de Duitsers ongetwijfeld aan, maar voor de meeste Joden kwam dit te laat. De meesten waren al afgevoerd voordat er voor hen voldoende onderduikadressen beschikbaar kwamen.
Geschiedschrijvers en romanciers zoeken naar verhaallijnen. Rien Vroegindeweij vroeg zich in 1995 af waarom er in Rotterdam zo weinig romans worden geschreven. In Rotterdam gebeurt dat volgens Vroegindeweij onvoldoende. “Niet de schrijvers, maar de architecten en stedebouwers zijn de narrateurs van het leven in onze prachtige stad”. Wie de vraag van Vroegindeweij: Waarom er in Rotterdam geen romans worden geschreven?; tot zich door laat dringen, beseft dat zelfs bombardement en wederopbouw nauwelijks romanciers hebben uitgedaagd. Pas op latere leeftijd schreef Alfred Kossmann, zoon van de gemeentebibliothecaris, de bibliotheek waar Debra werkte en die haar letterlijk werd afgenomen Geur der droefenis (1980). Hij verbeeldde daarin het verlies van de stad las een onherkenbare stad, die anders rook. “De geuren van koffie, brood, drek, specerijen waren machteloos opgelost in één domme stank”. Ik moest aan dit klemmende citaat denken toen ik bij Judith las: “De stad, die er vanmorgen nog zo zonnig en vredig bij had gelegen, zag er nu uit alsof de bommen haar hadden opgeslokt en vervolgens weer met een onvoorstelbaar geweld weer hadden uitgebraakt”. Volgens Vroegindeweij veranderde in het moderne Rotterdam de plaats van handeling zo snel verandert dat het decor is afgebroken op het moment dat de roman uitkomt. Voor Rotterdamse schrijvers leende poëzie zich kennelijk het beste om gevoelens tot uitdrukking te brengen. Eerst was er nog de oudere generatie die al voor de oorlog in Rotterdam woonde en dichtte en in de jaren vijftig verschenen jongere dichters op het toneel die hun inspiratie putten uit de leegte die de wederopbouwstad zo lang kenmerkte. De laatste decennia zijn er meer romans over Rotterdam geschreven tegen de achtergrond van de Tweede Wereldoorlog. Nelleke Noordervliet kan genoemd worden bijvoorbeeld in haar in 2021 verschenen Het wonder van Rotterdam en ook de bij een breed publiek gewaarde Simone van der Vlugts De Lege stad (2016). Met Judith hebben we nu een nieuwe roman waarin de diverse verhaallijnen die het Rotterdam vanaf het interbellum toen de modernisering de stad al in zijn greep had, worden samengebracht. Debra die de Rotterdamse schrijver Pacht – wie zou hiervoor model hebben gestaan - die door het bombardement zijn gezichtsvermogen heeft verloren assisteert bij het typen van het manuscript. Hun dialogen en redactionele exercities komen tot een voltooid manuscript: ik citeer. “De verhaallijnen, die aan het begin zo los van elkaar waren opgeklommen, toen naar elkaar waren gegroeid en halverwege het boek ineens verstrengeld waren geraakt, leken nu hun uiteindelijke bestemming te naderen”.
Door zijn verschrikkingen en onvoorstelbare geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog is en blijft deze periode een krachtige – onuitputtelijke – bron van verhalen voor komende generaties. En naarmate het langer geleden is en de mensen die het hebben meegemaakt niet meer leven, ontstaat ook ruimte voor nieuwe interpretaties. De democratisering van de kennis van het verleden heeft ertoe geleid dat iedereen zich meester wil maken van de werkelijkheid. De verbeelding wint het soms van de realiteit, maar zoals Frits Baarda dat in 2015, bij de heruitgave van zijn boek Rotterdam 14 mei 1940. De ooggetuigen. De foto’s uit 1990 over de meidagen, verwoordde: “De realiteit is dikwijls rijker dan de verbeelding.”
[*] Paul van de Laar, is afdelingshoofd geschiedenis aan de Erasmus School of History, Culture and Communication en bekleedt o.a. de Jurriaanse Leerstoel Geschiedenis van Rotterdam aan deze faculteit.
Over het werk van Judith Visser: