• Geen verzendkosten vanaf €15,-
  • Uw cadeaus gratis ingepakt
  • Bestellen zonder account mogelijk
  • Geen verzendkosten vanaf €15,-
  • Uw cadeaus gratis ingepakt
  • Bestellen zonder account mogelijk
di 23 mei 2023

Nu ik er nog ben. Autobiografische columns | door Dick Matena

door Loek Dekker | Afdeling kunst & wetenschap

Nadat stripmaker Dick Matena (1943) bijna tien jaar columns voor Eppo Stripblad heeft gemaakt, verschijnt er in zijn tachtigste levensjaar een bundeling van. Terecht, want zijn columns geven een inkijk in de woelige stripwereld vanaf 1960 door een insider en dat gebeurt op humoristische wijze, waarin de zelfspot van Dick niet ontbreekt. Hoe verliep de carrière van deze striptekenaar?

Dick Matena begint in 1960 als zeventienjarige bij de Toonder Studio’s waar hij het vak leert van Marten Toonder en zijn medewerkers. Dick werkt onder andere aan Tom Poes en Panda en maakt uiteindelijk zijn eerste eigen strip Polletje Pluim (1967-1968) voor het christelijke dames blad Prinses. Had ik even geluk dat mijn oma daar een abonnement op had. Maar blijer was ik met het stripweekblad Pep, dat in diezelfde tijd Nederlands tekentalent zocht om de stripscenario’s van Lo Hartog van Banda om te zetten in beelden. Hartog van Banda had zo’n vijftien jaar lang voor Toonder tal van verhalen voor onder meer Tom Poes aangeleverd, maar was in 1966 bij de Studio’s weggegaan. Waarschijnlijk beïnvloed door het succes van Asterix bedacht de scenarist De Argonautjes, een strip die zich net als Asterix in de Oudheid afspeelde, maar dan in het Oude Griekenland. In de ogen van Hartog van Banda was Matena, die hij goed kende uit zijn Toonder tijd, de ideale tekenaar van zijn beoogde strip. Dick accepteerde de voorgestelde opdracht, vertrok bij Toonder en maakte De Argonautjes van 1968 tot in 1973, alsmede Ridder Roodhart, een parodie op de koning Arthur verhalen, ook op scenario van Hartog van Banda.

Pep (lees De jaren Pep van Ger Apeldoorn, 2014) had twee grote verdiensten. Ten eerste zorgde het blad er voor dat de Nederlandse lezer kennis kon maken met de topstrips uit het Franse tijdschrift Pilote, zoals Blueberry, Roodbaard, Tanguy en Laverdure, Ravian, Asterix en Iznogoedh. Ten tweede werd vanaf 1968 onder leiding van hoofdredactrice Hetty Hagebeuk een uitgebreide ‘stal’ gecreëerd van talentvolle Nederlandse striptekenaars, die vaak op scenario’s van Hartog van Banda hun strips maakten. Denk aan bijvoorbeeld Johnn Bakker (Blook) en Gideon Brugman (Ambrosius). Martin Lodewijk was al langer aan Pep verbonden en schreef voor zijn Agent 327 de verhalen zelf, maar eveneens voor Bernard Voorzichtig van Daan Jippes. Fred Julsing, ook al een ex-Toonderman, tekende zijn strips op eigen scenario’s. Naar eigen zeggen, waren de allereerste Mad tekenaars uit de jaren vijftig, zoals Will Elder, Wallace Wood en Jack Davis, vooral de laatste, grote inspiratiebronnen voor de Nederlandse stripmakers. En natuurlijk ook Uderzo, die al voor Asterix bekendheid genoot met Hoempa Pa uit Kuifje Weekblad.

Naar mijn mening was Dick Matena van de Pep stripstal de allerbeste en evenaarde hij in zijn dynamiek van tekenen de briljante Uderzo. Maar ondanks de fenomenale tekeningen en uiterst geslaagde scenario’s van De Argonautjes en Ridder Roodhart was het succes van deze strips beduidend minder dan dat van Asterix. Matena deed in zijn eentje nog een ultieme poging naar succes in 1975 (toen Pep inmiddels was opgeheven en opgevolgd door Eppo) met Kleine Pier. Een uiterst komische pastiche op het romantische werk van Johan Been (Paddeltje) en Johan Fabricius (De Scheepsjongens van Bontekoe) over de Gouden Eeuw van Nederland. Vol met leuke plotwendingen, uitstekende grappen en opnieuw zeer dynamisch getekend (beste UitgeverijL, maak me blij met het uitbrengen van een mooie kleurenuitgave van dit boek!). Echter in een enquête onder de, waarschijnlijk, jonge lezertjes van Eppo, scoorde de strip zeer laag. Voor Dick nog een reden om het roer volledig om te gooien. Want eigenlijk was hij het het maken van de karikaturale humorstrip na vijftien jaar al helemaal zat.

Matena schakelde over naar een realistische manier van tekenen met eigen scenario’s, vaak SF, voor (jong)volwassenen, waarin geen taboes meer golden. Het paste helemaal in de veranderende wereld van de strip die in Frankrijk begon in december 1974 met de publicatie van het tijdschrift Metal Hurlant, dat later in Amerika verscheen onder de titel Heavy Metal en waaraan Dick verhalen aan leverde. Gummi (1977-1979), een soortgelijk tijdschrift in Nederland kon ook rekenen op Matena’s medewerking.

Begin jaren tachtig woonde Dick een aantal jaren in Spanje, waar hij werkte voor de Spaanse stripmarkt voor volwassenen. Daarna verkaste hij naar België. Voor Casterman maakte hij De laatste dagen van E.A. Poe en voor Lombard Gauguin en Van Gogh en Mozart en Casanova. Allemaal redelijk grote successen.

In de jaren negentig begint een nieuwe fase in het stripbestaan van Matena als hij voor Donald Duck start met het verstrippen van zijn favoriete jeugdboeken zoals Dik Trom, Pietje Bell en Kruimeltje. En dan is op een gegeven moment de  stap snel gemaakt om ook stripversies te maken van literaire boeken zoals De Avonden (Gerard Reve), Kaas (Willem Elschot), Kort Amerikaans (Jan Wolkers) etc. Zo kan Dick met groten der aarde als Gerard Reve en Jan Wolkers verkeren en worden zijn boeken uitgegeven door de prestigieuze uitgevers De Bezige Bij, Athenaeum en Meulenhoff. Eindelijk gerechtigheid voor een talentvolle stripmaker. Is Dick er veel rijker en gelukkiger van geworden? Geen van beide komen we te weten in de documentaire Dick is boos uit 2014. Maar dat laatste, gelukkiger worden, is sowieso niet goed volgens hem, want een kunstenaar moet getourmenteerd zijn om iets moois te kunnen scheppen. Anderzijds wil Matena zijn kunstenaarschap niet overdrijven, want tenslotte is hij naar zijn mening vooral ook ambachtsman.

Dat laatste brengt Dick naar iemand die hij enorm bewondert: Hans Kresse, de schepper van Eric de Noorman, Erwin en Vidocq, want Hans noemde zichzelf ook ambachtsman. Kresse zei: ‘Hou toch eens op met het woord kunstenaar, ik ben gewoon een plaatjespoeper.’ Tal van amusante anekdotes tekent Matena in zijn columns op over zijn idool, waarmee hij bevriend raakt. Zo weet Dick de altijd publiciteitsschuwe Kresse over te halen om in 1984 een interview te geven aan het populaire televisieprogramma Wordt Vervolgd van Han Pekel. Althans met hulp van Hans Matla, uitgever en eigenaar van de Haagse stripwinkel Panda, die Kresse vlak voor het interview een enveloppe met 3.000 gulden als smeermiddel overhandigt. Een paar jaar hiervoor heeft Matla voor een groot bedrag alle originelen van Eric de Noorman van Kresse mogen kopen. Hans gaat ze gebruiken voor een mooi vormgegeven en volledige uitgave van de Eric de Noorman sage (ik ben er Hans eeuwig dankbaar voor). Dick mag de originelen bij Hans komen bekijken, hetgeen de eerste tal van vloeken van opwinding en bewondering ontlokt. Matla stoort zich daar enorm aan, wat leidt tot een flinke ruzie, zodat de twee elkaar daarna vier jaar lang niet meer spreken.

Het komt weer goed tussen Matla en Matena, in tegenstelling tot de verhouding van de laatste met het fenomeen Kees Kousemaker, de eigenaar van stripwinkel Lambiek in Amsterdam, een net zo gewiekste striphandelaar als Hans Matla (dat mocht ik bij allebei zelf ervaren). Kees en Dick mogen elkaar niet en tijdens een etentje in 1978 ter viering van tien jaar het Stripschap loopt een ruzie tussen die twee volledig uit de hand met als resultaat een omgekieperde tafel met al het eten en drank op de grond. Hierbij was het overmatige drankgebruik van Matena de grote boosdoener. In zijn columns maakt hij van zijn drankmisbruik geen geheim. Daarbij moeten we in gedachten houden dat er m.i. in de vorige eeuw meer gedronken, beter gezegd meer gezopen werd dan nu.

Dat zuipen gebeurde ook op de vrijdagborrel van de Pep-redactie in de tijd van de reeds hierboven genoemde Hetty Hagebeuk. Hetty kon, net zoals Matena, flink innemen en haar gedrag was er dan ook naar. Zo beet ze een keer hard in de hand van striptekenaar Willy Lohmann en vertoonde ze tijdens een feest dusdanig vervelend gedrag dat haar vriend haar een nacht opsloot in de volière van de serre van haar huis. Tijdens een ander feest bij Hetty beledigt Dick de aanwezige Heinz Polzer, alias drs. P tot op het bot. Onder het pseudoniem van Geo Staad schreef deze het scenario van de strip Dan Teal en het maanvirus voor tekenaar Johnn Bakker. Een dronken Matena laat niets heel van het verhaal. Naar mijn mening overigens geheel onterecht, want in Het Maanvirus mengt Polzer zijn fantasierijk verhaal op geniale wijze met De Goddelijke Komedie van Dante Alighieri, ook bekend als De Hel van Dante.

Drank maakt meer kapot dan ons lief is, wordt er gezegd, maar het verbroedert ook. Zo worden de drinkebroers Don Lawrence en Dick Matena de dikste maatjes en komen we daardoor in het boek veel te weten over de in Nederland geliefde tekenaar van Trigië en Storm. Een andere goede vriend van Dick is Martin Lodewijk. Volgens Matena een betweter van jewelste, maar volgens Dick zet Martin wel wat neer, zowel qua scenario voor Storm, January Jones en Johnny Goodbye, als qua tekeningen voor Agent 327.

Conclusie: aldus lezend komen we in het boek veel te weten over de stripwereld van toen en het wordt ons op uiterst vermakelijke wijze verteld. Uit alle verhalen en anekdotes blijkt dat een gekweld kunstenaar toch ook van het leven kan genieten en dat zal de lezer ongetwijfeld veel deugd doen. Wie de columns van Matena indertijd heeft gemist in Eppo Stripblad kan er nu voor het eerst kennis van nemen en wie ze de afgelopen tien jaar al heeft gelezen, krijgt de mogelijkheid om er opnieuw veel plezier aan te beleven. Hulde aan Nu ik er nog ben en aan een geestelijk vitale en getalenteerde tachtigjarige striptekenaar!